direct naar inhoud van Planregels
Plan: Nieuw Westveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.NieuwWestveen-BP80

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Nieuw Westveen met identificatienummer NL.IMRO.1901.NieuwWestveen-BP80 van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten:

bedrijfsactiviteiten, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteiten in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend;

1.6 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaand bouwwerk:

bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;

bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.12 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

1.20 erfafscheiding:

een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;

1.23 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 kap:

een geheel of gedeeltelijk niet-horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een nader in de regels bepaalde helling. De dakschilden dienen tenminste 60% van de bebouwde oppervlakte te beslaan;

1.25 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet Milieubeheer en/of Wabo geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.26 nultredenwoning:

een woning die zonder trappen van buiten af bereikbaar is en waaraan de zogenaamde primaire verblijfsruimten (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden;

1.27 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en (ondergrondse) afvalverzameling;

1.28 ondergeschikt bouwdeel:

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het oppervlak);

1.29 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,5 meter beneden peil;

1.30 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.31 overkapping

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

1.32 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.33 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang maximaal 5 m van de weg is gelegen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein dat het bouwwerk omgeeft (maaiveld);
1.34 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;

1.35 steiger:

een constructie meestal langs een oever, die dient voor het afmeren van schepen, vaartuigen, boten, woonschepen of recreatiewoonschepen;

1.36 twee-aaneen gebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen;

1.37 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

1.38 voorgevel:

de gevel van een (bedrijfs)woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt;

1.39 vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.40 Wabo:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.42 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 bouwdiepte hoofdgebouw

de diepte van een hoofdgebouw wordt loodrecht vanaf de voorgevel van het hoofdgebouw tot het uiterste punt van de achtergevel van het hoofdgebouw gemeten;

2.5 diepte van aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw

de diepte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten tot het uiterste punt van de achtergevel van de aanbouw;

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen, groenstroken, plantsoenen en bermen;
  • b. calamiteitenontsluiting;

bij deze bestemming behorende voorzieningen;

  • c. speelvoorzieningen, waarvan de oppervlakte per voorziening niet meer mag bedragen dan 200 m2;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. kunstobjecten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kunstwerken zoals bruggen, duikers en beschoeiingen;
  • h. water.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde met een maximale oppervlakte van 25 m2.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstobjecten mag maximaal 5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag maximaal 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. bij deze functie behorende voorzieningen, zoals water, paden, terrassen, verhardingen en parkeren.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte voor erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 2 m bedragen
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding, waterlopen en waterberging;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, duikers, steigers, ligplaatsen, bermen, keermuren, oevers/oeverbeschoeiingen, rietkragen en taluds.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, zoals duikers, keermuren, oeverbeschoeiingen en taluds.
5.2.2 Steigers

Voor het bouwen van steigers gelden de volgende regels:

  • a. bij een watergang met een breedte van minder dan 6,5 m zijn geen steigers toegestaan;
  • b. indien de breedte van de watergang meer dan 6,5 m en minder dan 10 m bedraagt, mag de oppervlakte van een steiger maximaal 2,5 m2 bedragen en de breedte van de steiger mag niet meer dan 1/10 van de breedte van de watergang bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels

  • a. woonschepen zijn niet toegestaan.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van:
    • 1. aaneengebouwde woningen, twee-aaneengebouwde woningen en vrijstaande woningen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    • 2. gestapelde woningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'Ontsluiting - 1' mede voor ontsluitingen, met dien verstande dat per functieaanduiding maximaal één ontsluitingsweg gerealiseerd mag worden met een maximale breedte van 6 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'Ontsluiting - 2' mede voor ontsluitingen, met dien verstande dat binnen de functieaanduiding er maximaal drie ontsluitingswegen gerealiseerd mogen worden met een maximale breedte van 6 meter per ontsluitingsweg;

met bij deze bestemming behorende:

  • d. tuinen en erven;
  • e. erftoegangswegen en verblijfsvoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen, waarvan de oppervlakte niet minder dan 100 m2 en niet meer dan 200 m2 mag bedragen;
  • j. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', met dien verstande dat het totale aantal woningen niet meer mag bedragen dan 60;
  • b. gestapelde woningen zijn toegestaan tot maximaal 3 bouwlagen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn tevens gestapelde woningen tot maximaal 4 bouwlagen toegestaan;
  • d. de bouwdiepte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 12 meter met uitzondering van de gestapelde woningen als bedoeld in lid c ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  • e. alle hoofdgebouwen dienen uitgevoerd te worden met een kap met een dakhelling van niet minder dan 30° en niet meer dan 65°;
  • f. in uitzondering op lid e geldt voor de gestapelde woningen, als bedoeld in lid c ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1', dat het hoofdgebouw moet worden voorzien van een plat dak of een kap met een dakhelling van maximaal 15°;
  • g. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • h. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 meter;
  • i. in uitzondering op lid g en lid h mogen de goot- en bouwhoogte van de gestapelde woningen, als bedoeld in lid c ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1', niet meer dan 13 meter bedragen.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bij ieder hoofdgebouw zijn, op een afstand van minimaal 3 m achter (het denkbeeldig verlengde van) de voorgevel van dat hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw van een grondgebonden woning, mag niet meer bedragen dan 120 m2, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50%;
  • c. de goothoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 30 cm;
  • d. voor de bouwhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken geldt het volgende:
    • 1. indien het bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een plat dak mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 30 cm;
    • 2. indien het bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een kap dient de dakhelling gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de derde bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 30 cm;
  • e. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • f. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • g. de afstand tussen bijbehorende bouwwerken en openbaar water bedraagt ten minste 1 m;
  • h. de bouwdiepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw;
  • i. de breedte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het zijerf van een woning bedraagt ten hoogste 4 m, met dien verstande dat
    • 1. in afwijking van het voorgaande, mag een aan- en uitbouw of bijgebouw een breedte van 40% van het zijerf hebben, indien het bij een woning behorende zijerf een breedte heeft van meer dan 10 m;
  • j. de carport / overkapping mag tot maximaal 2 m voor de voorgevel worden gebouwd;
  • k. de afstand tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens dient minimaal 3 m te bedragen;
  • l. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • m. de voorgevellijn mag worden overschreden door tot het gebouw behorende erkers en serres, mits;
    • 1. de breedte bedraagt maximaal 2/3 van de frontbreedte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
    • 2. de diepte bedraagt maximaal 1/3 van de breedte van de erker met een maximum van 1,50 m;
    • 3. de diepte bedraagt maximaal 1/3 van de diepte van de grondstrook voor de voorgevelrooilijn;
    • 4. de goothoogte is maximaal gelijk aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer vermeerderd met 30 cm;
    • 5. tussen erker of entree en perceelsgrens of gezamenlijke hoek bedraagt de afstand minimaal 0,50 m, met dien verstande dat er geen minimale afstand geldt indien het 2 aaneengesloten erkers betreft;
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de hoofdvorm en de situering van bouwwerken, ter waarborging van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de parkeercapaciteit;
  • c. een evenwichtig ruimtelijk beeld;
  • d. de bezonning, privacy en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder sub g en sub h voor het overschrijden van de maximale goot- en bouwhoogte met respectievelijk 2 en 3 meter, met dien verstande dat de overschrijding geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft van:

    • 1. de woon- en leefomgeving
    • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Voor het gebruik van ruimten binnen de woning en/ of aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor een niet-publieksgerichte aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie, gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste en in totaal 50 m² mag worden gebruikt voor publieksgerichte beroep- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd of in de directe omgeving mits hierdoor geen overlast wordt veroorzaakt;
    • 4. uitsluitend is toegestaan een inrichting type a of b conform het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
    • 5. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
    • 6. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit.
  • b. het is verboden om bijbehorende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
  • c. Er moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij geldt dat de door de gemeente vastgesteld parkeernormen, zoals opgenomen in onderstaande tabel, in acht moeten worden genomen;

Woningtype   P-norm (ASVV 2004)  
vrijstaande woning   2,1  
twee onder-één-kap woning   2,1  
rijwoning   1,55  
rijwoning (hoek)   1,85  
appartement   1,55  

6.5.1 Voorwaarden

De in lid 6.1 genoemde woonfuncties zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. alle grondgebonden woningen worden voorzien van een geluidluwe gevel met daaraan grenzend een buitenruimte;
  • b. alle appartementen worden voorzien van een geluidsluwe gevel met daaraan grenzend een buitenruimte, met uitzondering van 4 appartementen op de 3de bouwlaag.

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolwatertransportleiding.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
7.4.2 Uitzonderingen

Het verbod van lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 7.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
7.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 7.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad en voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies bij de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen
9.1.1 Toepassing

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lift opbouwen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 2 m bedraagt.

9.2 Ondergronds bouwen
9.2.1 Algemeen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:

  • a. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  • b. als opslagplaats voor vaten en kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
  • c. het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, inclusief buitenpandige opslag, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
  • e. als seksinrichting.
10.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in 10.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
  • b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  • a. geringe afwijkingen van het plan, niet zijnde overschrijding van bestemmingsgrenzen, indien blijkt dat uitsluitend ten gevolge van onnauwkeurigheden in de kaart of in deze regels, deze geringe afwijkingen in het belang van een juiste verwerkelijking of toepassing van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, of welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • b. afwijkingen van de bebouwingspercentages en in het plan voorgeschreven maten van ten hoogste 10% (gemeten ten opzichte van de totale in aanmerking te nemen oppervlakte), waarbij de in de bestemmingsregels voorziene afwijkingsmogelijkheden buiten beschouwing blijven.
11.2 Voorwaarden

De in 11.1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.

11.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het gebruik van een woning of bijbehorend bouwwerk als tijdelijke woonruimte bij een woning ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:

  • a. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  • b. de toegestane maximale maten en afstanden van de woning en bijbehorende bouwwerken niet mogen worden overschreden;
  • c. de woning dient bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling te hebben van één woning met eventueel bijbehorende bouwwerken;
  • d. er geen extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
  • e. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  • f. de zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of verklaring van de GGD, met uitzondering van zorgbehoevenden ouder dan 75 jaar;
  • g. bij beëindiging van de mantelzorg het gebruik van de woning of bijbehorend bouwwerk als tijdelijke woonruimte wordt beëindigd.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/ of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen en het bestemmingsvlak niet meer dan 10% mag worden vergroot, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 13 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 14.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

15.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Nieuw Westveen.